Besluiten Wet IB 2001

De volgende besluiten zijn afgegeven in het kader van de invoering van het nieuwe belastingstelsel. Ze wijken inhoudelijk niet af van de besluiten die tussen haakjes zijn vermeld. Het betreft besluiten die van belang blijven voor de toepassing van het nieuwe belastingstelsel, maar waarvoor een redactionele aanpassing nodig was.

 

De volgende besluiten zijn afgegeven:

 

(…)

 

Arbeidsverhouding en kostenvergoeding van vrijwilligers

Besluit van 19 december 2000, nr. CPP2000/2727M (vergelijk het Besluit van 18 februari 1999, nr. DB99/383M);

 

(…)

 

Arbeidsverhouding en kostenvergoeding van vrijwilligers

Belastingdienst/Centrum voor proces- en productontwikkeling, domein belastingen op arbeid en vermogen

 

Besluit van 19 december 2000, nr. CPP2000/2727M

 

De directeur-generaal Belastingdienst heeft namens de staatssecretaris van Financiën het volgende besloten.

 

Dit besluit is een herdruk van het besluit van 18 februari 1999, nr. DB99/383M voor de heffing van de loonbelasting/premie volksverzekeringen en is opnieuw uitgebracht voor de toepassing van de Wet IB 2001.

1.         Inleiding

In het Besluit van 10 maart 1993, nr. DB93/178, BNB 1993/160, gewijzigd bij Besluit van 8 februari 1996, nr. DB96/457M, BNB 1996/156, heb ik een regeling getroffen over de arbeidsverhouding van vrijwilligers. Blijkens mededeling van 2 februari 1998, nr. DB98/453M, lnfobulletin 1998/185, is het in die regeling opgenomen bedrag van f 1.200 per jaar met ingang van 1 januari 1998 verhoogd tot f 1.400 per jaar. Gelet op de wens van de Tweede Kamer om het bedrag van de vrijwilligersregeling jaarlijks te indexeren, is het bedrag voor het jaar 1999 gesteld op f 1.435 (e 651) en voor de jaren 2000 en 2001 op f 1.470 (e 667).

 

De vrijwilligersregeling is al vanaf 1 januari 1985 van kracht. De regeling is destijds getroffen om tegemoet te komen aan het verlangen van de sport- en vrijwilligerswereld naar een duidelijke regeling voor het verstrekken van geringe kostenvergoedingen aan vrijwilligers. De vrijwilligersregeling geldt ook voor de werknemersverzekeringen, met uitzondering van de in onderdeel 5b verleende goedkeuring. Mede naar aanleiding van signalen uit de sportwereld heeft de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid de regeling aangepast bij Besluit van 17 december 1998, nr. SV/AVF/98/41726, Stcrt. 1998, nr. 246.

2.         Definitie vrijwilliger en toelichting

Onder vrijwilliger wordt in dit Besluit verstaan degene die niet bij wijze van beroep arbeid verricht voor doorgaans één privaat- of publiekrechtelijk lichaam dat niet is onderworpen aan de heffing van de vennootschapsbelasting, dan wel voor doorgaans één sportvereniging of -stichting die op grond van artikel 2, eerste lid, onderdeel d, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 aan de vennootschapsbelasting is onderworpen.

 

Op grond van de tot heden gebruikte definitie was de vrijwilligersregeling niet van toepassing op publiekrechtelijke lichamen. Inmiddels is echter gebleken dat ook in de publieke sector behoefte bestaat om van de regeling gebruik te maken. Voorts leidt het ook bij publiekrechtelijke rechtspersonen tot rechtsonzekerheid en administratieve rompslomp als men in een concreet geval bij de betaling van geringe vergoedingen aan vrijwilligers moet beoordelen of al dan niet sprake is van een dienstbetrekking. Om dergelijke problemen te vermijden is de vrijwilligersregeling in 1985 juist tot stand gekomen, zodat het mede daarom voor de hand ligt het onderscheid tussen privaat- en publiekrechtelijke lichamen te laten vervallen.

 

Een belangrijk kenmerk van vrijwilligerswerk is dat de eventueel ontvangen vergoeding niet in verhouding staat tot de omvang en het tijdsbeslag van de verrichte werkzaamheden en het karakter heeft van een kostenvergoeding. Daarvan is veelal sprake in de sportwereld. Sportverenigingen zoals betaaldvoetbalorganisaties, die van oudsher onder het bereik van de vrijwilligersregeling vielen, dreigden echter niet langer voor de regeling te kwalificeren vanwege de inmiddels bestaande onderworpenheid aan de vennootschapsbelasting. Met de aangepaste definitie wordt de bestaande situatie voor de sportwereld gecontinueerd, zodat vrijwilligers op dezelfde wijze als voorheen werkzaam kunnen zijn bij sportverenigingen of -stichtingen, ongeacht of deze belastingplichtig zijn voor de vennootschapsbelasting. De regeling is niet van toepassing op sportorganisaties in de vorm van een BV of NV.

3.         Vrije vergoeding

Voorafgaand aan de vraag of een voor verrichte werkzaamheden betaalde vergoeding belast inkomen vormt, geldt het volgende.Een vergoeding die niet hoger is dan de naar redelijkheid te bepalen kosten kan niet worden aangemerkt als loon in de zin van de Wet op de loonbelasting 1964. Evenmin is sprake van inkomen in de zin van de Wet IB 2001. Deze vergoedingen kunnen dan ook onbelast worden uitgekeerd, ongeacht of zij de in de onderdelen 4 en 5 genoemde grenzen overschrijden. Daarbij komt bovendien geen betekenis toe aan de beperking van belastingvrij te vergoeden kosten, zoals bijvoorbeeld de beperking van de autokostenvergoeding tot (met ingang van 1996) f 0,60 (e 0,27) per kilometer. Iemand geniet pas inkomen uit werk en woning als redelijkerwijze kan worden verwacht dat, op langere termijn bezien, de opbrengsten de kosten zullen overtreffen.

4.         Algemene regeling voor de werknemersverzekeringen

De in de ministeriële regeling van 28 augustus 1984, nr. SV/WV/84/2981 van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid genoemde bedragen zijn sindsdien regelmatig aangepast. Aan vrijwilligers verstrekte vergoedingen worden als vrije vergoedingen aangemerkt als deze vergoedingen niet hoger zijn dan de hierna vermelde bedragen.

 

Periode              Vergoeding per week     Vergoeding per jaar

1993-1995                    f 20                                f 1.000

1996-1997                    f 25                                f 1.200

1998                            f 40                                f 1.400

1999                            f 41  (e 19)                      f 1.435 (e 651)

2000-2001                    f 42  (e 19)                      f 1.470 (e 651)

5.         Algemene regeling voor de belasting- en premieheffing

a.         Vergoedingen tot ten hoogste de vrijgestelde bedragen

De door de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid vrijgestelde vergoedingen gelden ook voor de belasting- en premieheffing. Als een vrijwilliger in verband met door hem verricht vrijwilligerswerk uitsluitend een vergoeding ontvangt die niet hoger is dan de in onderdeel 4 genoemde bedragen, kan dus zonder nader onderzoek worden aangenomen dat deze vergoeding strekt tot bestrijding van uitgaven welke de vrijwilliger in verband met het verrichten van de arbeid moet doen. Zoals in onderdeel 3 is uiteengezet kan deze vergoeding daarom niet worden aangemerkt als loon voor de loonbelasting. Voor de heffing van de inkomstenbelasting kan ervan worden uitgegaan dat in de hier bedoelde vergoeding geen voordeel is gelegen dat tot het inkomen uit werk en woning is te rekenen.

b.         Hogere vergoedingen

Als de vergoeding meer bedraagt dan de in onderdeel 4 genoemde maxima zou in beginsel van geval tot geval moeten worden beoordeeld of de vrijwilliger al dan niet in dienstbetrekking werkzaam is. In de praktijk kan echter vaak moeilijk worden vastgesteld of aan de daarvoor geldende criteria is voldaan. In verband hiermee keur ik uit praktische overwegingen voor zoveel nodig goed dat de arbeidsverhouding van de vrijwilliger ook in deze situatie niet als een dienstbetrekking wordt beschouwd. Aan deze goedkeuring verbind ik de voorwaarde dat het lichaam de verstrekte vergoeding jaarlijks aan de inspecteur doorgeeft met het formulier “Opgaaf van uitbetaalde bedragen aan een derde”. Als het lichaam niet voldoet aan deze verplichting vervalt de goedkeuring en zal van geval tot geval moeten worden beoordeeld of sprake is van een dienstbetrekking.

 

De goedkeuring geldt niet voor de situatie dat de arbeidsverhouding van de vrijwilliger is aan te merken als een fictieve dienstbetrekking. Daarbij is met name de zogenoemde gelijkgesteldenregeling van belang (art. 2c Uitvoeringsbesluit loonbelasting 1965). Deze regeling bepaalt dat als dienstbetrekking wordt beschouwd de arbeidsverhouding van degene, die persoonlijk arbeid verricht op doorgaans ten minste twee dagen in de week tegen een bruto-inkomen dat doorgaans over een week ten minste zal bedragen 2/5 maal het wettelijk minimumloon. In deze situatie dient de vrijwilliger op de normale wijze te worden opgenomen in de loonadministratie. Dat geldt uiteraard ook als de vrijwilliger samen met de opdrachtgever ervoor kiest om de arbeidsverhouding als dienstbetrekking te beschouwen.

 

(…)