Belastingdienst/Centrum voor proces en productonwikkeling, domein belastingen op arbeid en vermogen
Besluit van 15 maart 2001, nr. CPP2001/86M
De directeur-generaal Belastingdienst heeft namens de staatssecretaris van Financiën het volgende besloten.
Dit besluit is opnieuw uitgebracht voor de toepassing van de Wet IB 2001 en de Invoeringswet Wet inkomstenbelasting 2001. Hiermee is het onder de Wet op de loonbelasting 1964 geldende besluit van 3 mei 1991, DB90/6521, aangepast aan het sedert 1 januari 2001 geldende wettelijke regime. Gelet op punt 3, moet het Besluit van 25 augustus 2000, nr. CPP2000/1313, punt D6, als achterhaald worden beschouwd.
Voor woon-werkverkeer en ander vervoer per auto, indien dat vervoer geen regelmatig woon-werkverkeer is en niet plaatsvindt per taxi of met een ter beschikking gestelde auto, kan een werkgever aan een werknemer een vrije vergoeding geven van maximaal f 0,60 (EUR 0,27) per kilometer (art. 15b, eerste lid, onderdeel b, van de Wet op de loonbelasting 1964).
Mij is de vraag gesteld of naast de bovengenoemde vrije vergoeding ook een vrije vergoeding voor parkeer-, tol- en veergelden kan worden gegeven?
Het antwoord hierop luidt als volgt.
Onder het normbedrag van f 0,60 (EUR 0,27) vallen alle kosten die "verband houden met" vervoer per auto (de zogenaamde integrale autokosten). Tijdens de parlementaire behandeling is uitdrukkelijk medegedeeld dat het normbedrag mede bestrijkt de kosten van bijvoorbeeld stalling (garage) en van het transport van de auto door een ander vervoermiddel zoals een veerboot (MvT Wet van 27 april 1989, Stb. 123, Kamerstuk 20 873, nr. 3, blz. 30).
Ook parkeer- en tolgelden behoren naar mijn mening tot die kosten. Wel tellen, ten aanzien van de veergelden, de vaarkilometers mee als afgelegde afstand zodat ook voor de vaarkilometers f 0,60 (EUR 0,27) belastingvrij vergoed kan worden.
Aan een forfaitaire regeling als deze is onverbrekelijk verbonden dat de werkelijke kosten belangrijk kunnen verschillen met de norm. Dit gevolg heeft de wetgever beoogd en om doelmatigheidsredenen aanvaard. Tijdens de parlementaire behandeling van de voorstellen van de Commissie-Oort is dan ook geen grensbedrag voor parkeer-, tol- en veergelden genoemd waarover loonbelasting/premie volksverzekeringen verschuldigd is.
Het bovenstaande geldt zowel voor vergoedingen, als voor overeenkomstige verstrekkingen, gelet op artikel 17 van de Wet op de loonbelasting 1964. In zoverre is het arrest van de Hoge Raad van 28 juni 1995, BNB1995/335, achterhaald.
Voorzover de vergoedingen van parkeer-, tol- en veergelden of overeenkomstige verstrekkingen tot het loon behoren, moeten ze door de werkgever onder de eindheffing worden gebracht (art. 84 van de Uitvoeringsregeling loonbelasting 2001). Daarvoor geldt het enkelvoudig tarief.