Loonbelasting en premieheffing volksverzekeringen. Carpoolen

Dienstonderdeel Belastingdienst/Centrum voor proces- en productontwikkeling, domein belastingen op arbeid en vermogen

 

Besluit van 7 september, nr. CPP2001/1771M

 

De directeur-generaal Belastingdienst heeft namens de staatssecretaris van Financiën het volgende besloten.

Inleiding

Vanuit de praktijk zijn vragen gesteld over de vergoedingsmogelijkheden bij carpoolen. De op deze vragen gegeven antwoorden zijn hierna opgenomen, uitgaande (tenzij anders aangegeven) van de wet- en regelgeving die geldt met ingang van het jaar 2001.

Carpoolen en de 40-dagenregeling

1. Vraag

Twee werknemers carpoolen met toepassing van de € 0,27/(f 0,60)-vergoedingsmogelijkheid voor de bestuurder. Daarna volgt er een onderbreking, doordat de meerijder tijdelijk naar een andere arbeidsplaats reist; de bestuurder blijft naar dezelfde arbeidsplaats reizen.

Gedurende de onderbreking wenst de werkgever zowel aan de bestuurder als aan de meerijder een vrije vergoeding voor reiskosten te geven van maximaal € 0,27 (f 0,60) per kilometer.

Is dat toegestaan?

Antwoord (jaren 1998 t/m 2000)

Dat hangt af van de omstandigheden. Bij carpoolen kan de werkgever aan een bestuurder een belastingvrije vergoeding geven van maximaal € 0,27 (f 0,60) per kilometer op grond van het Besluit van 2 maart 1998, nr. DB98/838M. Die belastingvrije vergoeding kan de werkgever blijven doorbetalen wanneer de bestuurder en/of zijn meerijder gedurende een korte periode zijn verhinderd.

Op basis van het Besluit geldt daarbij onder meer als voorwaarde dat de werkgever dan geen onbelaste meerijbonus en/of onbelaste reiskostenforfaitvergoeding kan uitbetalen aan de bestuurder en de meerijder. Dat lijdt echter uitzondering bij een langdurige onderbreking in de zin van het Besluit van 9 februari 1995, DB95/289M. In dat geval treedt de hoofdregel in werking: als sprake is van “plegen te reizen” is het zgn. reiskostenforfait verplicht van toepassing. De 40-dagenregeling geeft invulling aan het begrip plegen te reizen. Voor de toepassing van de 40-dagenregeling tellen de carpooldagen mee (vgl. ook de toelichting bij art. 6 van de VNO-NCW-modelovereenkomst A, genoemd in het Besluit van 11 december 1998, nr. DB98/4568M).

Hierbij is er van uitgegaan dat feitelijk inderdaad sprake is van een langdurige onderbreking. Als vaker langdurige onderbrekingen plaatsvinden moet worden beoordeeld of de situatie gekunsteld is. Als dat het geval is, komt de toepassing van het Besluit van 2 maart 1998, volgens punt 3 van dat Besluit, integraal en met terugwerkende kracht over het desbetreffende kalenderjaar te vervallen.

Antwoord (met ingang van 1 januari 2001)

Dat hangt af van de omstandigheden. Voor de toepassing van de € 0,27/(f 0,60)-regeling gelden de voorwaarden zoals vermeld in Hoofdstuk 2, artikel II, derde en vierde lid, van de Invoeringswet Wet Inkomstenbelasting 2001 (Overgangsrecht loonbelasting, zoals gewijzigd bij de Veegwet).

Volgens die voorwaarden zijn artikel 11, eerste lid, onderdeel s, en artikel 16b, van de Wet op de loonbelasting 1964 (Wet LB) niet van toepassing. Art. 16 (met o.a. de 40-dagenregeling) is daarbij niet genoemd en is dus op de gebruikelijke wijze van toepassing. Oftewel, met ingang van 1 januari 2001 tellen de carpooldagen voor de toepassing van de 40-dagenregeling eveneens mee. Ook hierbij is er van uitgegaan dat feitelijk inderdaad sprake is van een langdurige onderbreking en dat er geen sprake is van een gekunstelde situatie.

Een deel van de week carpoolen

2. Vraag

Een werknemer werkt dagelijks op dezelfde arbeidsplaats. Hij reist met zijn eigen auto:

-     Een deel van de week alleen en krijgt daarvoor een vergoeding volgens het reiskostenforfait.

-     Een deel van de week als bestuurder in een carpool en krijgt daarvoor € 0,27 (f 0,60) per kilometer.

 

Kunnen de genoemde vergoedingen als vrije vergoeding worden uitbetaald?

Antwoord

Ja.

-     Op de dagen dat de werknemer alleen reist is sprake van regelmatig woon-werkverkeer. Daarvoor geldt het reiskostenforfait (artikel 16b Wet LB).

-     Op de dagen dat de werknemer als bestuurder fungeert in een carpool is een vrije vergoeding mogelijk van ten hoogste € 0,27 (f 0,60) per kilometer, mits er wordt voldaan aan de geldende voorwaarden (Hoofdstuk 2, artikel II, tweede lid, Invoeringswet Wet IB 2001 in combinatie met art. 106 Uitvoeringsregeling LB 2001).

-     Als het carpoolen niet aan de voorwaarden voldoet, geldt niet de € 0,27 (f 0,60)-regeling, maar het reiskostenforfait.

Meerijbonus

3. Vraag

In het kader van het carpoolen kan een werkgever aan zijn werknemers belastingvrij een zgn. meerijbonus toekennen (artikel 11, eerste lid, onderdeel s, Wet LB). Geldt dat voor zowel het carpoolen per personenauto als per bestelauto?

Antwoord

Ja, op grond van de met ingang van 1 januari 2001 geldende wetgeving kan de belastingvrije meerijbonus ook worden toegekend als wordt gecarpoold per bestelauto. Vóór de genoemde datum was de meerijbonus gekoppeld aan het carpoolen per personenauto.

4. Vraag

Aan de meerijbonus is de voorwaarde verbonden dat deze in geld wordt uitgekeerd. Is het toegestaan om de belastingvrije meerijbonus in natura uit te keren, bijvoorbeeld door voor het woon-werkverkeer een fiets te verstrekken die onder de fietsregeling valt (de werknemer carpoolt naar het werk en fietst daartoe naar de carpoolopstapplaats)?

Antwoord

Tegen de beleidsmatige achtergrond van de carpoolregeling keur ik goed dat een werkgever de meerijbonus in natura kan verstrekken. Fiscaal dient daarbij de waarde in het economische verkeer tot uitgangspunt te worden genomen dan wel, indien van toepassing, een bijzonder waarderingsvoorschrift. In dit geval geldt voor de verstrekte fiets, als aan de voorwaarden van de fietsregeling wordt voldaan (artikel 37, derde en vierde lid, Uitvoeringsregeling LB 2001), een waardering van € 68 (f 150). Het resterende gedeelte van de meerijbonus kan de werkgever dan nog anderszins uitbetalen.