Loonbelasting. Vrije vergoedingen en verstrekkingen; vakliteratuur; dagblad

Belastingdienst/Centrum voor proces- en productontwikkeling, domein belastingen op arbeid en vermogen

 

Besluit van 16 december 2004, nr. CPP2004/1859M

 

De directeur-generaal Belastingdienst heeft namens de staatssecretaris van Financiën het volgende besloten.

 

Aan de Belastingdienst zijn vragen voorgelegd over de vrije vergoeding en verstrekking van abonnementen op een dagblad. De vragen en antwoorden zijn hierna opgenomen.

De Voorzitter van de Raad van Bestuur Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) heeft mij meegedeeld dat de inhoud van dit besluit ook van toepassing is voor de premieheffing werknemersverzekeringen.

Vraag 1

Een omroepbedrijf verstrekt aan een werknemer een abonnement op een dagblad. Voor deze werknemer is geen sprake van vakliteratuur, maar het lezen van de krant is wel nodig voor het uitoefenen van zijn functie. Hij heeft overigens in privé al een abonnement op een dagblad.

 

Mag de werkgever het abonnement op het tweede dagblad onbelast verstrekken?

Antwoord

Ja, de werkgever mag het abonnement op het tweede dagblad onbelast verstrekken.

 

De verstrekking van het abonnement op een dagblad behoort tot de vrije verstrekkingen indien sprake is vakliteratuur. Zoniet, dan behoort een abonnement tot de vrije verstrekkingen voorzover lezing van het dagblad bijdraagt aan de behoorlijke vervulling van de dienstbetrekking. Zie de artikelen 15, 15a en 17 van de Wet op de loonbelasting 1964; hierna: Wet LB.

 

Voor journalisten is een krant in de regel vakliteratuur. De werknemer is geen journalist. Voor deze werknemer draagt lezing van het dagblad wel bij aan een behoorlijke vervulling van de dienstbetrekking. Aangezien de werknemer reeds in privé een abonnement op een dagblad heeft, strekt de verstrekking van het abonnement op het tweede dagblad geheel tot een behoorlijke vervulling van de dienstbetrekking (zie in dit verband ook het antwoord op vraag 2). Het abonnement op het tweede dagblad kan hierom vrij worden verstrekt.

Vraag 2

Een uitgever van een dagblad verstrekt een kwartaalabonnement op een krant aan werknemers die de krant gebruiken voor de behoorlijke vervulling van hun dienstbetrekking. De krant is voor hen geen vakliteratuur.

 

Met statistische informatie kan de werkgever aannemelijk maken dat vergelijkbare personen € 30 aan kranten besteden. De krant is een product uit eigen bedrijf als bedoeld in artikel 41 van de Uitvoeringsregeling loonbelasting 2001 (hierna URLB). De normale prijs voor een kwartaalabonnement op deze krant is € 55. De werknemers betalen een eigen bijdrage van € 20 per kwartaal.

 

De werkgever is van mening dat hij in dit geval niets tot het loon hoeft te rekenen. Is dit juist?

Antwoord

Ja, dit is juist. Het verschil tussen € 55 (de abonnementsprijs) en € 30 (de uitgaven van vergelijkbare personen voor dagbladen), ofwel € 25, behoort tot de vrije verstrekkingen op grond van artikel 17, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van de Wet LB. Niet vrij op grond van deze bepaling is dus € 30. Op grond van de regeling voor producten eigen bedrijf in artikel 41 van de URLB behoort tot de vrije verstrekkingen echter nog 20% van € 55 (abonnementsprijs), ofwel € 11. Er resteert dan een bedrag van € 19. Op dit bedrag komt de eigen bijdrage van de werknemer van € 20 in mindering, echter niet verder dan tot nihil.

 

Toelichting vergelijkingscriterium
De tekst van artikel 17, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van de Wet LB, is afgestemd op de tekst met betrekking tot vrije vergoedingen in artikel 15, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van de Wet LB. De in deze bepalingen opgenomen begrippen hebben dezelfde betekenis. De fiscale behandeling van vergoedingen en verstrekkingen is zoveel mogelijk gelijk. Dit is in overeenstemming met de bedoeling van de wetgever. In dit geval is geen sprake van vakliteratuur. Het abonnement draagt wél bij aan de behoorlijke vervulling van de dienstbetrekking. Als de werknemer de kosten van het dagblad zelf had moeten betalen, zou een vergoeding voor deze uitgaven slechts vrij zijn geweest voorzover de uitgaven niet zouden zijn gedaan door iemand die niet een zodanige dienstbetrekking vervult, maar wat inkomen, vermogen en gezinsomstandigheden betreft in dezelfde positie verkeert. Dit criterium is gelet op het vorenstaande van overeenkomstige toepassing met betrekking tot vrije verstrekkingen.

 

Toelichting rangorde
In het algemeen geldt als uitgangspunt dat een specifieke regeling voorgaat op een algemene regeling, tenzij uit de wet, de wetsgeschiedenis, het doel en de strekking van de desbetreffende regeling of de jurisprudentie iets anders blijkt. In dit verband is duidelijkheidshalve in artikel 22, eerste lid, van de URLB, bepaald dat een verstrekking steeds voor het bijbehorende normbedrag in de heffing wordt betrokken als die verstrekking vanaf een bepaald bedrag tot de vrije verstrekkingen behoort. Dit betekent dat de regeling voor producten uit eigen bedrijf niet kan samenlopen met bijvoorbeeld de regeling voor bepaalde openbaarvervoerkaarten (zie artikel 26 van de URLB), de regeling voor bepaalde maaltijden (zie artikel 32 van de URLB) of de regeling voor bepaalde fietsen voor woon-werkverkeer (zie artikel 37 van de URLB).


Voor de regeling voor producten uit eigen bedrijf geldt niet dat daarmee een verstrekking vanaf een bepaald bedrag tot de vrije verstrekkingen behoort. Hierop is de regeling van artikel 22, eerste lid, van de URLB, dus niet van toepassing. Voorts is van belang dat de regeling van artikel 41 van de URLB in beginsel is geschreven voor producten die een werknemer louter in de consumptieve sfeer gebruikt of verbruikt. Deze beperking is evenwel niet in de wettekst neergeslagen. Gelet op één en ander ben ik van oordeel dat een redelijke wetstoepassing met zich meebrengt dat de regeling voor producten uit eigen bedrijf de toepassing van de algemene regeling voor vrije verstrekkingen niet opzij zet. Dit geldt op overeenkomstige wijze ook voor vergoedingen.